“Binnen techniektraining vind ik de vorm 1 tegen 1 één van de belangrijkste oefenvormen. In die oefeningen zit alles wat essentieel is om als voetballer te leren, omdat je je niet kunt verstoppen. Vanuit de visie van KNVB zie je dat alles in grote partijvormen getraind moet worden. Het nadeel daarvan vind ik dat de handelingen van het individu nog weleens vergeten worden. Natuurlijk is 11 tegen 11 het uitgangspunt, maar feitelijk gezien kom je binnen die wedstrijdvorm als speler nog heel vaak in 1 tegen 1-situaties.
Tekst: Tom Druppers | Beeld: Mark van Wijk
Door die regelmatig te trainen komen spelers specifiek in die situaties en als trainer kun je daar dan aan werken door ze te beïnvloeden middels je coaching.”
“Een grote misvatting over het trainen van 1 tegen 1 situaties vind ik dat spelers teveel stil zouden staan. Dat is namelijk afhankelijk van de methodiek die je als trainer gebruikt. Je kunt spelen tot de bal uit gaat, of wanneer er gescoord wordt. Om een hoog tempo nog meer te stimuleren kun je daarnaast werken met een tijdslimiet van 45 seconden waarbinnen er gescoord moet worden. Hierdoor voorkom je dat wachtende spelers te lang stilstaan. Wel is het van belang van dat je met meerdere organisaties werkt als het spelersaantal daarom vraagt. Spelers komen dan vaker aan de beurt, maar tegelijkertijd moet je dan waken voor de arbeid-rustverhouding. Het spelen van 1 tegen 1 is erg intensief en daarom werk ik het liefst met korte tijdsblokken waarin het tempo hoog ligt, maar de kans op overbelasting minimaal is.” “Ik zie bij veel clubs dat 1 tegen 1-oefenvormen met name in de onderbouw worden aangeboden. Dat komt volgens mij doordat de technische vaardigheden van spelers nog erg goed te ontwikkelen zijn. In dat opzicht is het dus logisch, maar volgens mij is het ook voor oudere spelers nog erg leerzaam. Echter verandert de inhoud van je coachmomenten. Het is in de bovenbouw minder toegespitst op voetbaltechnische handelingen, maar juist op inzichtelijke en tactische zaken. Zo is het erg belangrijk dat spelers tijdens het aanvallen én verdedigen rekening houden met het voorkeursbeen van hun tegenstander, omdat het bijvoorbeeld veel makkelijker is om te passeren over ‘de mindere kant’ van de tegenstander.”
Het coachen van de verdedigers vind ik een onderdeel dat nog weleens onderbelicht blijft tijdens het trainen van 1 tegen 1. Trainers zijn nog weleens geneigd zich alleen bezig te houden met de aanvallende handelingen. In het begin focus ik me voornamelijk op de verdedigers, omdat zij de weerstandsgraad bepalen waarin technische handelingen worden uitgevoerd.”
1 tegen 1: lijnvoetbal met één groot doel met keeper
Organisatie:
• Veldafmetingen: 15 m x 10 m
• Er wordt 1 tegen 1 gespeeld tussen speler 1 en speler 2 en er is één groot doel met keeper, dat verdedigd wordt door speler 1
• Speler 1 kan scoren middels een lijndribbel als hij speler 2 weet te passeren
• Speler 2 kan scoren op het grote doel met keeper wanneer hij de bal afpakt
Coaching
• De aanvaller wordt door deze oefenvorm extra getriggerd om een schijn-/passeerbeweging te maken doordat hij de bal over de lijn moet dribbelen; stimuleer dit dus ook!
• De verdediger wordt door deze oefenvorm extra getriggerd om de bal te veroveren doordat hij kan scoren op een groot doel met keeper; stimuleer dit dus ook!
• Licht schuin dreigen (aanvaller)
• Juiste moment frontale schijn-/passeerbeweging inzetten (aanvaller)
• Versnelling na actie (aanvaller)
1 tegen 1: Tegenstander in de rug
Organisatie
• Veldafmetingen: 30 m x 15 m
• Speler 1 speelt speler 2 in (die in het speelvak staat met een tegenstander in zijn rug)
• Speler 2 ontvangt de bal, probeert zijn tegenstander te passeren die in zijn rug zit en kan vervolgens scoren op het kleine doeltje
• Wanneer speler 3 de bal verovert kan hij scoren op het kleine doeltje aan de andere kant van het speelvak
Coaching
• Vanuit de vooractie vrijlopen
• Lichamelijk contact maken zodat je weet waar de tegenstander is
• Open gedraaid staan zodat je meteen richting de ruimte kunt dribbelen
• Afwisselen met aanbieden: in en uit de bal bewegen
• Versnellen nadat je bent weggedraaid
Variatie
• Spelen met lijndribbel in plaats van doelen
• Dubbel punt na scoren met schijn- of passeerbeweging (spelvorm)
• Speler 1 sluit aan nadat hij de bal heeft ingespeeld (2 tegen 1)
2 tegen 2: tegenstander in de rug (uitbreidende vorm)
Organisatie
• Veldafmetingen: 20 m x 40 m
• Maximaal 45 seconden spelen, daarna actieve rust (arbeidrustverhouding)
• Speler 1 speelt speler 2 in die in het speelvak staat met een tegenstander in zijn rug
• Wanneer speler 2 de bal controleert met speler 3 in zijn rug sluiten speler 1 en speler 4 aan en wordt er 2 tegen 2 gespeeld, waarbij beide ploegen kunnen scoren op kleine
doeltjes
Coaching:
• Vanuit de vooractie vrijlopen
• Lichamelijk contact maken zodat je weet waar de tegenstander is
• Open gedraaid staan zodat je meteen richting de ruimte kunt dribbelen
• Afwisselen met aanbieden: in en uit de bal bewegen
• Communiceren voor, tijdens en na de inspeelpass: bal kaatsen of gelijk wegdraaien?
• Direct bijsluiten (er onder komen) na de inspeelpass
2 tegen 1: bal vrijspelen (lijnvoetbal)
Organisatie
• Speler 1 heeft de bal, terwijl speler 2 (medespeler) vanuit de dekking vrij probeert te komen van zijn directe tegenstander speler 3
• Wanneer speler 2 vrij is speelt speler 1 de bal in en probeert speler 2 de bal over achterlijn te dribbelen
• Vervolgens moet speler 2 zich nogmaals vrijspelen zodat de aanspeellijn naar speler 1 weer vrijkomt
• Als dat lukt wordt de bal terug gespeeld en wisselen alle spelers van rol
Coaching
• Vanuit de vooractie vrijlopen
• Lichamelijk contact maken zodat je weet waar de tegenstander is
• Open gedraaid staan zodat je meteen richting de ruimte kunt dribbelen
• Afwisselen met aanbieden: in en uit de bal bewegen
• Communiceren voor, tijdens en na de inspeelpass: bal kaatsen of gelijk wegdraaien?
Variatie
• Veldafmetingen aanpassen (groter / kleiner maken)
• Semi-actieve weerstand van speler 3 (makkelijker maken)
1 tegen 1: twee speelvakken
Organisatie
• Veldafmetingen: 20 m x 40 m (totaal)
• Er wordt 1 tegen 1 gespeeld in twee verschillende vakken. Er zijn twee grote doelen die allebei een keeper hebben
• Er wordt gestart in het onderste vak: de gele speler speelt daar 1 tegen 1 tegen de speler van blauw
• Hij probeert zijn tegenstander te passeren en vervolgens zijn medespeler van geel aan te spelen in het eindvak
• Wanneer de gele speler de bal ontvangt kan hij scoren op het grote doel met keeper
• Als blauw de bal afpakt draaien de rollen om en kunnen ze scoren op het andere doel met keeper
• De spelers blijven in hun eigen speelvakken, maar de bal mag wel teruggespeeld worden naar beginvak
Coaching
• Vanuit de vooractie vrijlopen
• Lichamelijk contact maken zodat je weet waar de tegenstander is
• Open gedraaid staan zodat je meteen richting de ruimte kunt dribbelen
• Afwisselen met aanbieden: in en uit de bal bewegen
• Communiceren voor, tijdens en na de inspeelpass: bal kaatsen of gelijk wegdraaien?